Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM3020

Datum uitspraak2003-09-11
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/43511
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / voortvarendheid. De vreemdeling is toegang tot Nederland geweigerd en hem is de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6 Vw 2000 opgelegd. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is, nu verweerder onvoldoende heeft aangegeven welke documenten worden verlangd om aan de eisen van de Libanese autoriteiten te kunnen voldoen. De rechtbank concludeert dat een persoonlijke presentatie bij de Libanese autoriteiten slechts tot de mogelijkheden behoort indien de vreemdeling in het bezit is van documenten. Het bewijs van inschrijving bij de UNWRA lijkt het document te zijn waarover het meest eenvoudig de beschikking kan worden verkregen. De vertrekplicht van de vreemdeling brengt met zich mee dat de vreemdeling zelf contact opneemt met de UNWRA om het bewijs van inschrijving te verkrijgen. Verweerder heeft de vreemdeling daar herhaaldelijk opgewezen. De vreemdeling heeft tot drie maal toe medewerking geweigerd. Voor verweerder zijn er geen beletselen, behalve kennelijk principiële, om contact op te nemen met de UNWRA. Het is in de macht van verweerder de impasse te doorbreken en is daartoe ook gehouden, nu verweerder ernaar dient te streven de vrijheidsontnemende maatregel zo kort mogelijk te laten duren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder thans onvoldoende voortvarend handelen kan worden verweten. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage nevenvestigingsplaats Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) reg.nr: AWB 03 / 43511 VRONTN F inzake: A, geboren op [...], staatloos, van Palestijnse origine, afkomstig uit Libanon, verblijvende in het Grenshospitium, locatie Tafelbergweg, te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling. tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Zitting: 25 augustus 2003. De gemachtigde van de vreemdeling is mr. Ph.J. Schüller, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. J. Laros. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Op 8 mei 2003 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast. 1.2 Bij uitspraak van 14 juli 2003, verzonden op 15 juli 2003, met kenmerk AWB 03/34988 VRONTN J heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard. 1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 11 augustus 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming. Ter zitting is het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding. 1.4 De rechtbank heeft op 12 augustus 2003 van verweerder voortgangsgegevens met betrekking tot de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling ontvangen. 1.5 Bij brief van 12 augustus 2003 heeft de rechtbank de gemachtigde van de vreemdeling in de gelegenheid gesteld binnen twee werkdagen na ontvangst van die brief schriftelijk te reageren en gemotiveerd aan te geven waarom behandeling van het beroep ter zitting niet achterwege kan blijven. 1.6 Bij faxbericht van 14 augustus 2003 heeft de gemachtigde van de vreemdeling op de inlichtingen van verweerder gereageerd. 1.7 Verweerder heeft op 21 augustus 2003 aanvullende stukken ingediend. Hierop is van de zijde van de gemachtigde van de vreemdeling op 22 augustus 2003 schriftelijk gereageerd. 1.8 De openbare behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2003. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank ter zitting gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden. Verweerder heeft hiervan op 29 augustus 2003 gebruik gemaakt. De gemachtigde van de vreemdeling heeft op de antwoorden van verweerder op 2 september 2003 schriftelijk gereageerd. In deze reactie heeft de gemachtigde laten blijken geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Verweerder heeft desgevraagd op 4 september 2003 toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1 Gelet op artikel 96, vierde lid, Vw dient de rechtbank te toetsen of de voortduring van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en te beoordelen of de voortduring van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd, ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw de verplichting rust Nederland onmiddellijk te verlaten. Teneinde de duur van de vrijheidsontneming zoveel mogelijk te beperken, dient verweerder voldoende voortvarend te werken aan het vertrek van de vreemdeling. 2.2 De afdeling Grensbewaking heeft op 6 juni 2003 aan de afdeling Bewonerszaken van het Grenshospitium verzocht bij de vreemdeling te informeren of deze contact op wil nemen met de UNWRA, nu de vreemdeling heeft aangegeven aldaar ingeschreven te staan, teneinde aldaar een bewijs van inschrijving te vragen. Verweerder heeft daartoe het telefoonnummer van de UNWRA te Libanon aan de vreemdeling verstrekt. Voorts is verzocht de vreemdeling te wijzen op zijn vertrekplicht. Op 10 juni 2003 heeft een terugkeerfunctionaris van het Grenshospitium voormeld verzoek aan de vreemdeling kenbaar gemaakt. Uit de voortgangsrapportage die aan de rechtbank is toegestuurd op 12 augustus 2003 ten behoeve van de behandeling van het onderhavige beroep blijkt dat de op 3 juli 2003 ingediende schriftelijke presentatie niet in behandeling is genomen door de Libanese autoriteiten vanwege het ontbreken van documenten. Aan de vreemdeling is op 14 juli 2003 en 8 augustus 2003 voor de tweede en derde maal verzocht zijn documenten te overleggen. De vreemdeling heeft aangegeven geen documenten te kunnen overleggen omdat zijn vader deze zou hebben vernietigd. 2.3 De gemachtigde van de vreemdeling heeft zich op het standpunt gesteld dat voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft aangegeven met welke documenten aan de eisen van de Libanese autoriteiten kan worden voldaan. Het bevreemdt dat verweerder heeft volstaan met een schriftelijke presentatie, nu de Libanese ambassade heeft medegedeeld dat louter naar aanleiding van een persoonlijke presentatie documenten worden verstrekt. Ter ondersteuning van deze stelling heeft de gemachtigde een brief van de Libanese ambassade van 5 augustus 2003 overgelegd. Tevens is een zakelijk verslag overgelegd van een gesprek met mevrouw R. Mokaddem omtrent de problematische positie van Palestijnen. Daarnaast heeft verweerder niet voortvarend gehandeld nu naar aanleiding van een gesprek met de vreemdeling op 15 juli 2003 verweerder op 8 augustus 2003 slechts heeft verzocht aan de vreemdeling voor te leggen of andere familieleden niet aan documenten kunnen komen. De gemachtigde van de vreemdeling beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel. Een vreemdeling die zich in een identieke positie bevond is op 1 augustus 2003 in vrijheid gesteld. Het betreft de zaak B. 2.4 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zich niet heeft gericht tot de autoriteiten, teneinde aan de documenten te komen waarmee hij inhoud kan geven aan zijn vertrekplicht. De vreemdeling werkt zodoende niet mee aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Desgevraagd heeft verweerder de rechtbank op 29 augustus 2003 schriftelijk geantwoord dat de contactpersoon voor Libanon heeft medegedeeld dat vreemdelingen eerst schriftelijk worden gepresenteerd. De consul bepaalt vervolgens wie wordt uitgenodigd voor een persoonlijke presentatie. In het geval dat de vreemdeling ongedocumenteerd is, wordt hij niet in persoon gepresenteerd, omdat een onderzoek in Libanon geen zin heeft zonder documenten. De vreemdeling zal dan niet getraceerd kunnen worden. Voorts heeft verweerder desgevraagd schriftelijk geantwoord dat ook verweerder waarschijnlijk wel in staat kan worden geacht om het UNWRA-document op te vragen. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat dit niet relevant is, omdat op de vreemdeling een vertrekplicht rust. Verweerder faciliteert slechts. De vreemdeling is op 6 juni 2003 verzocht contact op te nemen met het lokale kantoor van de UNWRA te Libanon. Verweerder heeft daartoe een telefoonnummer verstrekt. De vreemdeling heeft verklaard niet bereid te zijn mee te werken aan zijn terugkeer. 2.5 In reactie op de schriftelijke antwoorden van verweerder heeft de gemachtigde van de vreemdeling op 30 augustus 2003 geconcludeerd dat verweerder de afgelopen maanden geen activiteiten heeft verricht ter fine van uitzetting van de vreemdeling. 2.6 De rechtbank concludeert uit de schriftelijke beantwoording van verweerder van 29 augustus 2003 dat een persoonlijke presentatie bij de Libanese autoriteiten slechts tot de mogelijkheden behoort indien de vreemdeling in het bezit is van documenten. Het bewijs van inschrijving bij de UNWRA lijkt het document te zijn waarover het meest eenvoudig de beschikking kan worden verkregen. De vertrekplicht van de vreemdeling brengt met zich mee dat de vreemdeling zelf contact opneemt met de UNWRA, teneinde dit bewijs van inschrijving te verkrijgen. Dat verweerder de vreemdeling daar herhaaldelijk op wijst is te billijken. De vreemdeling heeft tot drie maal toe zijn medewerking geweigerd. Voor verweerder zijn er geen beletselen, behalve kennelijk principiële, om contact op te nemen met de UNWRA. Verweerder heeft het in zijn macht om de impasse te doorbreken en is daartoe, nu verweerder ernaar dient te streven de vrijheidsontnemende maatregel zo kort mogelijk te laten duren, ook gehouden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder thans onvoldoende voortvarend handelen kan worden verweten. 2.7 Onder deze omstandigheden weegt het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel zwaarder dan het belang van verweerder bij daadwerkelijke handhaving van de toegangsweigering en is de voortduring van de maatregel niet langer gerechtvaardigd. Nu het beroep op grond van vorenstaande gegrond zal worden verklaard, behoeven de overige grieven geen bespreking meer. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen met ingang van de datum van verzending van deze uitspraak. 2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding de maatregel onrechtmatig te achten op een eerdere datum dan de datum waarop de opheffing zal worden bevolen. Er is derhalve geen aanleiding de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak 3.2 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk als griffier. Afschrift verzonden op: 11 september 2003 Coll: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.